Werkdefinitie
Een goede start is het proces waarin het kind, de ouders, en de pedagogisch professionals elkaar leren kennen en vertrouwd raken binnen de opvang. Door samenwerking en afstemming centraal te stellen, wordt het kind ondersteund bij het wennen aan de nieuwe omgeving.
Waarom is een goede start zo belangrijk?
Een goede start helpt jonge kinderen om zich veilig en op hun gemak te voelen in de kinderopvang. Wanneer een kind zich veilig voelt, durft het kind relaties aan te gaan, te ontdekken en te spelen: belangrijke randvoorwaarden voor leren en ontwikkeling. Een moeizame start kan juist leiden tot aanhoudende stress, welke een negatieve invloed heeft op het kind.
Wat gebeurt er tijdens een goede start?
Wanneer een kind start op de kinderopvang, komen er vijf processen tegelijkertijd op gang. Uit onderzoek blijkt dat deze processen elkaar beïnvloeden: zo hangt stress bij ouders samen met stress bij het kind – en andersom. Dit zijn de vijf processen:
- Ervaring van het kind: vertrouwd raken aan de opvang en gescheiden zijn van de ouder,
- Ervaring van de ouder: vertrouwd raken aan de scheiding en het uit handen geven van de zorg,
- Relatie tussen het kind en pedagogisch professional: elkaar leren kennen en het opbouwen van hechting,
- Relatie tussen ouder en pedagogisch professional: het opbouwen van een samenwerking en het afstemmen over de zorg.
- Relatie tussen het kind en andere kinderen: contact maken met leeftijdsgenoten (bij zeer jonge baby's staat dit minder op de voorgrond),
Het doel is dat deze vijf processen goed op gang komen, zodat de basis voor samenwerking tussen ouders en pedagogisch professionals wordt gelegd en het welbevinden, de betrokkenheid en ontwikkeling van het kind wordt bevorderd.
In Nederland draait het wennen in de kinderopvang met name om het vertrouwd raken van de baby met de pedagogisch professionals en de groep. Meestal start dit proces samen met de ouders, waarna het kind zelfstandig deelneemt aan de groep verspreid over 2 à 3 wenmomenten van enkele uren tot een hele dag. Het eerste wenmoment met ouders valt vaak samen met de intake, waarin vooral praktische zaken aan bod komen, zoals slapen, voeding, troosten, het gebruik van het ouderportaal en de dagelijkse routine. Sommige organisaties hebben een uitgebreider wenbeleid, met bijvoorbeeld afspraken over hoe te handelen als het wennen moeizaam verloopt.
In andere landen beginnen kinderen vaak later op de kinderopvang, vanwege uitgebreidere verlofstelsels. Ouders zijn vaak langer betrokken bij het wennen van hun kind en brengen meerdere dagen op de groep door. Onderzoek laat zien dat deze langere betrokkenheid bijdraagt aan een soepelere overgang voor het kind, de ouders én de pedagogisch professionals.
Wat laat onderzoek zien?
Onderzoeken naar een goede start in de kinderopvang zijn uitdagend, zeker bij erg jonge kinderen. Je kunt immers niet aan een baby vragen hoe het gaat. Onderzoek naar gedrag van het kind is eveneens uitdagend, omdat dit frequente en langdurige observaties vraagt gedurende het hele startproces. Daarom meten veel studies het hormoon cortisol. Cortisol helpt het lichaam om met veranderingen en uitdagingen om te gaan: het zorgt dat energie beschikbaar is en dat lichaamsfuncties in balans blijven. Bovendien is bij jonge kinderen cortisol relatief eenvoudig te meten door een beetje speeksel af te nemen met een watje.
Onderzoek laat zien dat de overgang van thuis naar de kinderopvang bij veel jonge kinderen gaat gepaard met een stijging van cortisol. De cortisolreactie hangt samen met de volgende factoren:
- temperament van het kind
- sensitiviteit van moeder en hechtingskwaliteit
- separatieangst bij ouders
- sensitiviteit van pedagogisch professional
- leeftijd van het kind
- aantal uren opvang
Kortdurende verhogingen van cortisol helpen het kind bij het omgaan met de overgang van thuis naar de kinderopvang. Langdurig verhoogde cortisolniveaus kunnen echter wel negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid en ontwikkeling. Het is daarom belangrijk om het kind tijdens de start goed te blijven volgen en tijdig te signaleren wanneer het wennen niet goed verloopt.
De volgende drie theorieën helpen om de start op de kinderopvang te begrijpen als een dynamisch proces waarin meerdere lagen van invloed samenkomen. Ze benadrukken alle drie dat een goede start niet alleen afhangt van het kind, maar ook van de context waarin het kind zich beweegt.
-
- Nancy Schlossberg’s Transition Theory
- Een transitie heeft 3 fasen: moving in (voorbereiden), moving through (aanpassen), moving out (stabiliseren).
- Hoe iemand ermee omgaat wordt bepaald door 4 S’s:
- Situation: wat verandert er? (bijv. start opvang)
- Self: kenmerken persoon (o.a. leeftijd, temperament)
- Support: wie steunt? (o.a. pedagogisch professionals, ouders)
- Strategies: hoe wordt ermee omgegaan? (o.a. troost, communicatie)
- Bronfenbrenner’s Ecologische Theorie
- Ontwikkeling van een kind vindt plaats binnen lagen van invloed, ook bij de start in de opvang:
- Microsysteem: directe relaties (o.a. ouders, pedagogisch professionals)
- Mesosysteem: samenwerking tussen systemen (o.a. contact tussen pedagogisch professionals en ouders)
- Exosysteem: indirecte invloeden (o.a. opvangbeleid, werk ouders)
- Macrosysteem: cultuur, waarden, wetgeving (o.a. verlof)
- Chronosysteem: veranderingen in tijd (o.a. start opvang, maatschappelijke trends)
- Ontwikkeling van een kind vindt plaats binnen lagen van invloed, ook bij de start in de opvang:
- ‘Child readiness’ versus ‘school readiness’ versus ‘positive outcomes’
- ‘Child readiness’: Het kind moet ‘klaar zijn’ voor school (of opvang), bijvoorbeeld door bepaalde vaardigheden of gedrag te tonen. De verantwoordelijkheid ligt hiermee bij kind en gezin.
- ‘School readiness’: De school (of opvang) moet klaar zijn voor het kind: sensitief reageren, relaties opbouwen en het kind leren kennen. De verantwoordelijkheid ligt daarmee bij de school.
- ‘Positive outcomes’: Transities zijn geen probleem dat opgelost moet worden, maar een kans om te groeien en te leren. Denk aan de ‘Gouden Weken’: de eerste weken staan in het teken van wennen, relaties opbouwen en je plek vinden. De focus op leren komt later.
- Nancy Schlossberg’s Transition Theory
-
Wat helpt een goede start?
Onderzoek laat zien dat bepaalde werkwijzen de start in de kinderopvang kunnen versoepelen. Bewezen effectieve interventies en aanbevelingen zijn:
- Individuele voorkeuren in kaart brengen: Gesprekken met ouders en observaties geven inzicht in ritme, gewoontes en voorkeuren van het kind. Een huisbezoek voor de aanvang op de kinderopvang kan hierbij helpen.
- Sensitieve reacties: Ook bij de start in de kinderopvang zijn sensitieve reacties op de signalen van het kind van groot belang. Niet het vermijden (bijvoorbeeld dat ouders weggaan zonder dat het kind het merkt) of negeren (bijvoorbeeld het kind laten huilen om te wennen aan het nieuwe bedje), maar juist het sensitief reageren draagt bij aan een veilige hechting met de pedagogisch professional en aan een goede start op de kinderopvang.
- Relatie met ouders opbouwen: Aandacht voor het opbouwen van een relatie met ouders voorkomt spanningen en bevordert afstemming en samenwerking. Benieuwd hoe je goed samenwerkt met ouders? Ga naar ‘Samenwerken met ouders’.
- Langere wenperiode met ouders op de groep: Ouders zijn de eerste dagen aanwezig op de groep, waardoor kinderen rustig wennen en pedagogisch professionals het kind beter leren kennen. Ook de samenwerking tussen ouders en pedagogisch professionals wordt zo versterkt.
- Vast gezicht: Een vast gezicht helpt het kind de pedagogisch professional sneller te leren kennen, en vice versa.
- Geleidelijke opbouw van dagen: Wanneer het kind start met alleen zijn op de groep, begin dan met halve dagen om overprikkeling te voorkomen.
- Interactie met andere kinderen: Contact met leeftijdsgenoten kan stress verminderen, vooral bij oudere kinderen. Stimuleer dan ook interactie tussen kinderen al bij de start; deze contacten kunnen later in het proces een buffer tegen stress vormen.
- Vaste evaluatiemomenten: Een zekere mate van stress bij de start is normaal, maar het is belangrijk om tijdig te signaleren wanneer deze stress langere tijd aanhoudt. Een vast evaluatiemoment met ouders (bijv. na twee maanden) biedt daarbij houvast en geeft zicht op hoe het kind thuis reageert op de opvang. Sommige ouders merken namelijk dat hun kind thuis erg moe of huilerig is, terwijl het op de opvang juist goed lijkt te gaan.
- Verbinding thuis-opvang behouden: Foto’s, persoonlijke objecten of gesprekken over thuis zorgen voor continuïteit en houvast.
Wat is er nodig?
Naast interventies en aanbevelingen uit onderzoek, staan hieronder enkele praktische tips:
- Doordacht wenbeleid: Dit wenbeleid gaat verder dan praktische zaken. Organisaties hebben hierbij zelf de keuze om het wenbeleid passend vorm te geven.
- Klantreis: Breng de klantreis in kaart en besteed aandacht aan het ‘onboardingproces’. Het eerste telefoontje, de rondleiding of het moment van aanmelding draagt al bij aan de ouderbeleving en legt de basis voor een goede samenwerking.
- Thuis tijd maken: Het is helpend wanneer ouders voldoende tijd inruimen om het wennen van hun kind te ondersteunen, bijvoorbeeld door aanwezig te zijn op de groep, kortere startdagen in te plannen en na afloop van de opvang beschikbaar te zijn. Idealiter wordt de start op de opvang daarom losgekoppeld van de start op het werk. Om het loskoppelen van opvang en werk beter mogelijk te maken, zou langer ouderschap- of geboorteverlof helpen, vanuit overheid of werkgever.
- Betaling per uur: Per-uurbetaling maakt korte wenmomenten mogelijk, zodat ouders niet hoeven te betalen voor hele dagen die ze slechtst gedeeltelijk benutten.
- Bureaucratische obstakels: Bureaucratie kan maatwerk per kind in de weg staan. Organisaties doen er goed aan processen kritisch te bekijken en obstakels te verwijderen.